Marbriet en Cimorné: twee knappe staaltjes Belgische architectuurgeschiedenis

onder IOED bouwkunde IOED
Marbriet en Cimorné: twee knappe staaltjes Belgische architectuurgeschiedenis

 

Het België van de 19e/begin 20ste-eeuw stond internationaal bekend als een belangrijk centrum voor de glasindustrie. Klinkende namen zoals Val-Saint-Lambert en Saint-Gobain, waren wereldbefaamd voor hun glasproducten. Het groeiende enthousiasme in de zoektocht naar nieuwe glasproducten, zorgde voor de ontwikkeling van twee knappe staaltjes Belgische architectuurgeschiedenis: marbriet en de hieraan verwante Cimorné-techniek.

MARBRIET

Na de Eerste Wereldoorlog was er een groot tekort aan goedkope bouwmaterialen en de crisis van eind jaren ’20 deed hier nog een schepje bovenop. Veel edele materialen en natuurstenen kregen goedkopere en kunstmatige alternatieven (denk maar aan de simili-pierre).

De ontwikkeling van marbriet past perfect binnen deze tendens en de zoektocht naar nieuwe bouwtechnieken, die de eerste helft van de 20ste-eeuw kenmerken. De vele creatieve experimenten focusten veelal op kleurrijke afwerkingstechnieken, aangezien de toenmalige architecten sterk op zoek waren naar opvallende kleuraccenten.

Marbriet werd in 1922 ontwikkeld door glazenier, industrieel en latere directeur van de Fauquez Glasfabriek, Arthur Brancart. Marbriet kwam voort uit experimenten van het reeds eerder ontwikkelde marmorite-opaalglas, dat erg populair was in de vooroorlogse Art-nouveau-periode. Het gebruik van marbriet kende zijn hoogtepunt tijdens de Art-deco periode, waarin het zowel exterieur als interieur werd toegepast. Het materiaal leende zich perfect tot de geometrische vormentaal van de Art-decostijl en de strakke modernistische architectuur. Het had een groot succes in ziekenhuizen, operatiezalen, slagerijen, badkamers en keukens, wegens zijn steriele eigenschappen en het feit dat het eenvoudig te onderhouden was. Daarnaast is het glas resistent tegen zuren en behoudt het zijn glans ondanks de weersomstandigheden.

Marbriet werd officieel tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs met een eigen paviljoen. De toenmalige internationale tentoonstelling was gefocust op de moderne decoratieve kunsten, waarbij marbriet grote belangstelling verwierf. Zowel de ontwerper van het paviljoen als de marbriet ontvingen een prestigieuze prijs. Meteen was er een grote vraag naar dit marmerachtige product, waardoor de helft van de productie over de hele wereld werd verhandeld. Tijdens het Interbellum pronkte marbriet in de chique salons, couloirs, winkelpuien en badkamers van Parijs tot Londen en New York.

 

Marbrietplaten waren in vele kleurschakeringen beschikbaar en konden daarnaast gemarmerd, geaderd of gemat worden. Het kon zodanig gepolijst worden dat het sterk wist te concurreren met het veel duurdere marmer. Niet voor niets was de slagzin van de Verreries de FauquezMeilleur que le marbre … Plus beau que la faïence’. De marbrietplaten waren eenvoudig te bewerken en werden ook toegepast voor reclame-, uithang- en naamborden of voor graftekens. De bewerkte glasplaat werd dan voorzien van letters en motieven door middel van zandstralen, graveren, etsen, emailleren of schilderen. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de zwarte gegraveerde grafschriften op marbrietplaten die tot in de jaren ’70 werden uitgevoerd. De glasplaten hebben een geribbelde achterzijde om ze eenvoudig aan oppervlakten te hechten. Het plaatsen gebeurde aan de hand van een specifieke specie of door middel van lange vijzen.

 

  • Verreries de Fauqeuz: een sociaal verhaal

Op slag was de Société Anonyme des Verreries de Fauquez wereldbekend en had het op zijn hoogtepunt zo’n 3000 werknemers in dienst. Arthur Brancart, die erg sociaal geëngageerd was t.o.v. zijn werknemers richtte een zelfvoorzienend dorp op pal naast de fabriek, waar zijn werknemers gratis konden wonen en deelnemen aan verschillende socio-culturele activiteiten. Hij zorgde voor degelijke scholing en opleidingen voor zijn personeel en nam hen mee op allerhande studiereizen. Het dorp Fauquez, ontstaan rondom de fabriek, was het centrum van de marbrietproductie en dat vertaalde zich ook in de aanwezige architectuur. Een uitzonderlijk voorbeeld hiervan is de Marbrietkapel uit 1928. Het gebouw is zowel exterieur als interieur geheel bekleed met marbriet en een uitzonderlijke getuige van de ooit bloeiende industriële geschiedenis.

CIMORNE         

Eerdere afwerkingstechnieken voor gevels, m.n. cement- en kalkpleisters, werden beschilderd of gepigmenteerd, maar verloren mettertijd snel hun kleurenpracht. In de naoorlogse periode ging men daardoor op zoek naar een afwerkingstechniek die zijn kleur wist te behouden. Een succesvol recept van Pierre Petroons schepte hierin nieuwe perspectieven, dankzij de uitvinding van Cimorné.
Cimorné (samentrekking van de woorden ciment en ornamentique), letterlijk decoratieve cement, werd uitgevonden eind jaren ’20 van vorige eeuw door Petroons uit Eigenbrakel. Hij vond een recept uit van een in de diepte gekleurde cementmortel in combinatie met marbriet glaskorrels, die haar kleur permanent wist te behouden en van grote decoratieve waarde was.

Reeds in 1928 begon Petroons te experimenteren met materialen zoals gebroken flessenglas en het afvalproduct van de Marbrietglasproductie van de Verreries de Fauquez. Na veelvuldig experimenteren werd deze nieuwe techniek officieel voorgesteld op de Wereldtentoonstelling van Luik in 1930 en in 1931 gepatenteerd. In het buitenland sloeg de techniek maar amper aan, wat maakt dat de toepassing zich vooral binnen onze landsgrenzen bevindt.

  • Van afval tot decoratie

De techniek werd zowel gebruikt om afgeleefde huizen op te kalefateren als bij nieuwbouwwoningen. Toonaangevende architecten uit het modernisme en de Art-deco, o.a. Renaat Braem, Louis-Herman De Koninck, Emile De Nil en Louis Legein maakten gebruik van deze nieuwe techniek. Het is een revolutionaire techniek die kan gezien worden als één van de eerste bewuste recyclagetechnieken in de architectuur. Bij de marbrietproductie ging 30% van het glas verloren, een afvalproduct waar Petroons wel potentieel in zag. De Fauquez-fabriek van Brancart vond dat Petroons het bedrijf een dienst bewees door het recycleren van hun afval. Al snel ging hij wekelijks zo’n 1500kg glas ophalen met een vrachtwagen en werden hem slechts de vermalingskosten aangerekend.
Het gebruik van Cimorné sluit perfect aan bij de tijdsgeest en crisisperiode van de jaren ’30, waar gezocht werd naar alternatieve bouwmaterialen en goedkopere versies van duurdere materialen.

  • De verspreiding en techniek

Cimorné kreeg een bescheiden aanhang in de België wegens zijn uitgebreide kleurvariaties, duurzaamheid, architecturale mogelijkheden en aantrekkelijk prijskaartje. Zo was de techniek 20 tot 50% goedkoper dan de traditionele afwerkingstechnieken, aangezien het om een afvalproduct ging en de plaatsing ervan relatief snel verliep. Drie à vier arbeiders konden zowaar in één week tijd 40m2 gevel afwerken. De gebruikte glas-en/of marbrietkorrels werden tweemaal gewalst om het marbriet te verbrijzelen en vervolgens de scherpe randen zoveel mogelijk te verwijderen en zo de korrels af te ronden. Er werd telkens van boven naar onder gewerkt, waarbij de glaskorrels machinaal of met de hand in de natte cementmortel werden gegooid op 10-30cm afstand van het geveloppervlak.
Nadien werden de glaskorrels met een truweel in de specie geduwd en het geveloppervlak geëffend. Het machinaal aanbrengen werd sinds 1932 gepatenteerd door Petroons.

Het ruime gamma aan kleurencombinaties uit zich in de beschikbaarheid van 24 cementmortelkleuren en de meer dan 100 verschillende glaskorrelmixen. De duurste kleuren waren jaune chrome (chroomgeel) en rouge vermillon (vermillioenrood). Deze kleuren kostten in 1932 gemiddeld 100 euro per ton, terwijl de andere kleuren de helft goedkoper waren. Groen en bruin werden het vaakst toegepast, vanwege de lage prijs en het feit dat ze ook gecreëerd werden uit gebroken flessenglas, wat vele malen goedkoper was dan marbrietkorrels. Onrechtstreeks kunnen de substraten dus uitwijzen hoe kapitaalkrachtig iemand was en wie zich een duurdere afwerking kon veroorloven. De marbrietkorrels kwamen voor in drie verschillende maatvoeringen, gaande van fin (3mm), moyen (6mm) tot gros (9mm).

 

Pierre Petroons was zelf ook niet vies van zijn techniek, zo werd zijn huis in 1935 volledig voorzien van een kleurrijke cimorné-beraping. In de streek van o.a. Eigenbrakel, Beersel, Brussel, Binche, Ittre, Luik en de kust zijn tot op vandaag opmerkelijke voorbeelden te vinden van integrale gevelafwerkingen. Mede door het feit dat Petroons vooral in eigen streek werkte, kon de stijl hier floreren en zijn er veel gevels te vinden waarin marbriet, cimorné en mosaïverre werden gecombineerd. Mosaïverre is eveneens een restproduct van de marbrietproductie en bestaat uit grote gebroken glasplaten, die werden gebruik voor borstweringen en grafzerkbekledingen.

  • Stille dood en onderwaardering.

Vandaag wordt de restauratie van cimorné vooral bemoeilijkt door het sluiten van de Verreries de Fauquez in 1964, wegens desinteresse in marbriet. Het wegvallen van marbriet luidde tegelijkertijd het einde van het cimorné-tijdperk in, aangezien deze volledig afhankelijk was van het gecreëerde restproduct. Zo zijn sommige korrelsoorten nog maar moeilijk of helemaal niet meer te vinden, wat de restauratie hypothekeert. De cimorné stierf een stille dood samen met de ondergang van de Verreries de Fauquez. Mede met het verloren gaan van de cimorné, verging ook het respect voor deze gevelafwerking en al snel werd het materiaal aanzien als oubollig. Bijna 70 jaar na datum kan deze ooit revolutionaire techniek slechts op weinig gevolg en erkenning rekenen.

De nog bestaande gevels worden in vele gevallen bedreigd door onderliggende betonrot en door het uitvallen van de marbrietkorrels. Toch heeft de techniek zijn degelijkheid en duurzaamheid bewezen, de intense kleurenpracht is na meer dan 70 jaar nog bewaard gebleven.

 

HERWAARDERING VAN DEZE TECHNIEKEN

De weinige cimornégevels binnen onze IOED-regio bestaan veelal uit cimornétoepassingen op lateien of andere betonnen gevelelementen. Er zijn slechts een vijftal voorbeelden bewaard, waarbij de volledige gevel bekleed werd. De meest bijzondere hiervan is het voormalige café Munkenhof in de Torhoutsestraat 26 te Oostkamp.

Met Raakvlak wensen wij graag erkenning te scheppen voor deze uitzonderlijke technieken en mensen te stimuleren naar behoud. Deze zuiver Belgische uitvinding van cimorné ontsproot in de hoogdagen van de glasindustrie en is mogelijks één van de eerste echte duurzame recyclagetechnieken in de architectuurgeschiedenis. Binnen het werkingsgebied van Raakvlak zijn cimornégevels een zeldzaam goed waar omzichtig mee moet worden omgesprongen. Een toekomstige herwaardering en sensibilisering zijn hierbij aan de orde.

Ken je nog gevels met unieke cimorné-gevels of interieurs met marbrietbekleding, laat het ons weten!

 

Bronnen

Brebbia C.A., 2011, Structural Studies, Repairs and Maintenance of Heritage Architecture XII, p607-609.

Dekeyser L., Marbrite Fauquez opalescent and mass coloured glass: History, production and composition.

Rymenams J., Januari 2020. Hagelandgidsen. Marbriet en Cimorné. De helaasheid van het alledaagse.

https://verrerie-mousseline.org/marmorite-opaline-marbrite-fauquez/

http://www.crmsf.be/fr/actualite/il-%C3%A9tait-une-fois%E2%80%A6-la-marbrite-fauquez-histoire-et-technique-1%C3%A8re-partie

http://www.crmsf.be/fr/actualite/il-%C3%A9tait-une-fois%E2%80%A6-la-marbrite-fauquez-les-sous-produits-2e-partie